Vroeger of nu
U leest steeds een stelling of begrip voor. De leerlingen bedenken voor zichzelf bij welke categorie dit hoort: vroeger, nu, nooit, en vroeger én nu. De stellingen en begrippen zijn allemaal van toepassing op Nederland. Vervolgens krijgt een leerling het woord om uit te leggen waarom hij voor vroeger of nu gekozen heeft, en om het begrip/de gebeurtenis uit te leggen.